Ik ben Mtoto Wa Upepo.
Kind van de Wind.
Ik kan urenlang
stil zitten. Als een steen die op de steppe ligt. Onveranderlijk. De schaduw
beweegt rond de steen. Wordt korter en korter tot hij verdwijnt onder de steen.
Als een slang die zich onder de steen wegstopt op het middaguur. Daarna wordt de
schaduw steeds langer en langer. De steen beweegt niet. Ik, Mtoto, ook niet.
En dan steekt een
storm op in mijn hoofd en ineens ben ik als de wind. Ik loop met de snelheid
van een hinde, over het warme zand, doorheen het stugge dorre gras, springend
over boomwortels, slalommend tussen de stenen. Niemand loopt sneller dan ik. En
ik ben taai. Heel taai. Eerst schreeuwen mijn longen om lucht en willen mijn
benen ophouden en lijken ze open te zullen scheuren van de pijn en mijn hart bonkt
en bonst als een springerige aap.
Maar daarna komt
er rust in mijn lijf. Ik vind mijn ritme. Mijn longen gaan open en dicht, mijn
hart loopt snel en pompt mijn bloed stuwend rond, mijn benen krijgen een
stugheid en de veerkracht van verse en zwiepende takken en dan kan ik uren
blijven lopen.
Als ik zo loop en
blijf lopen is de oorlog weg en wieg ik de storm in mijn hoofd tot een zachte
bries en word ik helder en zuiver en word ik rust. Ik word als een zachte bries
die over de steppe glijdt en het gras aait. Ik word een hinde.
Lieve Witte, dat
gevoel moet jij ook vinden bij het klimmen. Je moet een hinde worden in je hoofd. Je
moet het ritme vinden in je lijf, je hart, je benen. Dan kun je uren klimmen.
Jij en jezelf. Op die berg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten