Ik ben Mtoto Wa Upepo. Ik ben Windekind. Kind van de Wind. Ik was een Kind van de Oorlog. Ik
ben een Kind van de Oorlog. Die oorlog zal nooit helemaal verdwijnen. Maar ik
heb geleerd ermee om te gaan. Ik heb geleerd de oorlog die mij vanbinnen opvrat
als miljoenen hongerige termieten, te bedwingen en klein te maken.
Ik herinner me
weinig dagen. Alle dagen waren dezelfde. Angst. Warmte. Honger. Ik wou dat ik ze
allemaal kon vergeten.
Ik herinner me de
dag dat Marie in het dorp aankwam. Een jonge blanke vrouw in fletse kleding. Ze
rook naar bloemen en reinheid. Ze was groot en bleek. Ze had stralend blauwe
ogen. Ze aaide me over mijn kroeskop en vroeg me in mijn eigen taal hoe oud ik
was. Ze sprak mijn taal vreemd. Ik zei dat ik mijn leeftijd niet wist.
Ik herinner me de
dag dat Marie en de andere blanke mensen uit het Noorden in ons dorp aankwamen
en om de een of andere reden voelde dat meteen goed en veilig. Die nacht sliep
ik voor het eerst zonder nachtmerries.
Marie aaide me
over mijn kroeshaar en ik begon spontaan te huilen. Ze liet me huilen tegen
haar schouder aan, met haar arm om mij heen, ze zei niet veel, ze luisterde. Ze
suste me, zachtjes.
Die nacht sliep
ik en liep ik door velden van vers gras waartussen witte bloemen groeiden en de
zon was klein en wit en ze verwarmde me, maar schroeide niet en ik was niet
bang. Voor het eerst liep ik over een vlakte zonder me bang te voelen, als
opgejaagd wild. Hier waren geen sluipende leeuwen.
Die nacht sliep
ik zacht. Ik, Windekind, sliep zacht en dreef mee op de winden van de vrede in
mijn hart.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten