Marie is nu al
een poos hier. En de anderen. Ik leer hun namen wel. Ze lijken op elkaar. Ze
hebben vreemde namen en spreken een taal tegen elkaar die in niets lijkt op de
mijne. De woorden zijn anders en de klanken en het ritme zijn me onbekend. Ik begrijp
hen niet en toch is hun aanwezigheid in het dorp rustgevend.
Marie probeert
met me te praten. Om de een of andere reden lukt het me niet. Alsof ik bang ben
om over de pijn te praten die diep in me zit. Alsof ik bang ben dat ik door de
pijn te noemen, ik die pijn verder voed. Marie is zacht. Ze is geduldig. Ze
kijkt me in de ogen. Haar ogen hebben de kleur van de hemel bij zonsopgang.
Lichtblauw. Bijna doorzichtig. Als ze praat in haar taal doet ze me denken aan
een helder klaterende beek hoog in de heuvels. Soms, als de bron in het dorp
bijna droog staat, lopen we twee uur door de hitte die voelt als een warme muur
waar je de hele tijd tegen aan beukt. Eerst door de dorre vlakte en dan ineens
verschijnen heuvels en dan klimmen we omhoog met de kruiken op onze hoofden,
schichtig kijkend, want hier zijn we onbeschermd tegen de hongerig sluipende
luipaarden en de soldaten die hier in de luwte van de heuvels en de bomen
schuilen. We komen bij de klaterende beek, met het heldere koude water. We
drinken gulzig en wassen de dikke laag stof van onze huiden en wassen onze
haren terwijl een van ons de wacht houdt en dan vullen we de kruiken en
beginnen we aan de lange tocht terug naar het dorp. Mijn hoofd dreunt bij elke
stap en mijn nek en schouders janken van de pijn, maar ik hou vol.
Als Marie praat
is ze als een klaterende beek. En haar woorden kunnen me schoon wassen als het
water in de beek. Haar woorden kan ik drinken om mijn dorst naar genegenheid te
lessen. Maar ik durf niet. Nog niet.
Ik kijk in haar
ogen en ik voel alleen tranen. In mijn keel zit een stekelige vrucht en in mijn
buik zit een gloeiende steen.
Ik durf mijn ogen
niet te sluiten dan, want dan kijk ik in mezelf en zie ik de honderden
vreselijke beelden van geweld en vernedering, van ongenadige hardheid. Dan hoor
ik het geschreeuw van de slachtoffers, het huilen van bange kinderen, het
kermen van de gewonden, het murmelende ademen
van de stervenden en het smeken van zij die hulp zochten.
Ik durf niet in
mezelf te kijken. Ik klamp me vast aan Marie, zoals jonge aapjes aan hun
moeder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten