Soms wou ik dat
ik echt als de wind was: onzichtbaar en vrij. Mtoto Wa Upepo, Kind van
de Wind.
De eerste dagen
nadat de soldaten Yusuf en de andere jongens hadden meegenomen sliep ik niet.
Ik liep voordurend te huilen. De mama van Yusuf stierf een aantal dagen later
aan haar vreselijke wonden en haar onmetelijke verdriet. Ze vocht niet tegen de
koorts die zich in haar etterende wonden nestelde. Ze was haar jongens kwijt.
Ze was het vechten moe.
Ik zag de andere
vrouwen bij haar waken en ik zat iets verderop. Yusuf was mijn vriendje en zij
was een beetje mijn nieuwe moeder geworden. Ik hoorde weer ergens bij. De
oorlog had Yusuf bij me weggerukt en nu nam de oorlog ook zijn moeder weg die
een beetje de mijne was.
De oorlog neemt.
De oorlog neemt zonder medelijden. De oorlog geeft niets terug. Behalve angst
die zich diep in mij nestelt. En eenzaamheid. En uitzichtloosheid.
Ik wenste zo erg
als de wind te kunnen zijn. Om over de vlakte heen naar Yusuf te zweven en hem
te bevrijden. Om hem terug te voeren op een wolk en hem met zijn moeder te
verenigen zodat hij haar de moed kon geven om te vechten tegen de gloed in haar
wonden en te genezen.
Zij stierf in
stilte. Yusuf was verdwenen. Ik was alleen. Alweer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten