Wat ik me
herinner over de oorlog en de soldaten doet pijn.
Alsof ik met mijn hele lijf in een doornstruik val en die doornen ook binnen in mij zitten. In mijn buik, mijn maag, mijn hart, mijn ziel. Ik sluit mijn ogen, maar de beelden verdwijnen niet. Ik open mijn ogen en staar over de vlakte en ik voel hoe mijn ogen tranen. Mijn blik wordt troebel maar de pijn blijft bijtend als een hongerige leeuw die aan me vreet.
Op een dag
stopten jeeps in het dorp. De soldaten stapten uit. Wild en schreeuwend. Bruut.
Met hun machinegeweren vuurden ze in de lucht. Het dorp rook naar benzine en
kruit en metaal en olie en zweet en alcohol. Ik zat weggedoken in de diepe
schaduw van een doornstruik die mijn vel tot bloedens toe openscheurde maar ik
voelde me er veilig.
Ik zag hoe de
soldaten iedereen samendreven op de zanderige open plek tussen de hutten en dan
één voor één de jongens vastgrepen en in een kleine open vrachtwagen wierpen
alsof ze zakken meel waren. Ze namen ook Yusuf mee. Hij schreeuwde van angst.
Yusufs moeder probeerde de soldaten te stopppen. Een paar soldaten sleurden
haar een hut in.
De andere soldaten bleven in het dorp. Ze dronken en gingen één na één de hut binnen. Niemand durfde hen te stoppen. Toen tegen avond de jeeps ronkend uit het dorp verdwenen vonden we haar in de hut, hevig bloedend en met messen verminkt. Meer dood dan levend.
Ik heb nooit
kunnen begrijpen dat mensen dit kunnen doen.
De steen in mij
gloeit. De doornen prikken me. Ik wil dit vergeten. Ik hoop zo dat Marie en de
andere mensen uit het Noorden deze pijn kunnen wegnemen.
Yusuf heb ik
later terug gezien. Maar daarover kan ik niet vertellen. Nog niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten